Wetenschappelijke nostalgie

Nog steeds is Ferdinand Tönnies een van de meest geciteerde sociologen, een opmerkelijke positie voor een Duitser in een vooral Angelsaksische traditie. De tijd is de uiteindelijke maat voor kwaliteit, zo meent men wel: wat lang gewaardeerd blijft, is waardevol, Maar misschien is het niet zozeer de kwaliteit van Tönnies’ begrippenpaar Gemeinschaft en Gesellschaft, die zijn populariteit bepaalt, als wel zijn banaliteit: de uitgesproken primitieve wijze waarop deze tegenstelling wordt geponeerd (of beter: geciteerd).

Want primitief, dat is zij. De rechtlijnige projectie van alle menselijke samenlevingen langs één as, kan niet bogen op grote subtiliteit. Juist die charme van de eenvoud nu, zou voor sociologen aantrekkelijk kunnen zijn. Het is immers niet hun métier, te reflecteren over hun begrippenkader. Zij onderzoeken de werkelijkheid, zo verklaren zij zelf. En theorieën, nu ja, die moeten worden getoetst. Zo paart zich verfijnde onderzoekstechniek aan gebrek aan methodisch begripsgebruik.

Het interessante van de tegenstelling Gemeinschaft-Gesellschaft is natuurlijk, dat ieder zich er wat bij kan voorstellen. De Gesellschaft, dat is de zakelijke maatschappij, waarin doelgericht handelen is vereist en mensen weinig binding hebben met elkaar. De Gemeinschaft is daarvan het tegendeel, zij herinnert ons aan de jeugd, de moeder vooral, aan koestering en warmte, de tijd waarin wij “nog niet” gescheiden waren van een omvattend geheel.

Ach, romantische visioenen van het verleden! Het “nog niet” heeft nooit bestaan, en wanneer de Gesellschaft het zonder koestering moest doen, zou zij nooit kunnen draaien. Loyaliteit en afkeer spelen een hoofdrol tot in de meest geformaliseerde organisatie. De evidentie van het onderscheid Gemeinschaft-Gesellschaft ligt dan ook niet in een afgewogen oordeel, maar in een beroep op ons vooroordeel.

Ook in dit opzicht is het onderscheid onzuiver: kan men zeggen dat de Gesellschaft nog enigszins bestaat, de Gemeinschaft is een fantasie. Nergens is ongedeeldheid te vinden, altijd zijn mensen reeds ten dele individu. Bij analyse heeft het Gemeinschaft-begrip geen harde kern, het is een samenraapsel van associaties die slechts in het negatieve samenkomen: de tegenstelling tot de zakelijke levenssfeer. Hoe komt de socioloog erbij, te suggereren dat de Gemeinschaft bescherming biedt? De Gemeinschaft herbergt bloedwraak en besnijdenis van vrouwen, en juist het leven van moeder en kind is vol van pogingen, elkaar ten diepste te treffen. Meer in één opzicht heeft de socioloog gelijk: zakelijk is dit alles niet.

Een verwant primitief artikel in de winkel van de wetenschap is het begrip “primaire binding”; met zijn nestgeur doortrekt het bijna de gehele sociale theorievorming, voorzover niet strikt functionalistisch van karakter. Daarbij bieden “primaire groepen” onveranderlijk meer bescherming dan “secundaire”, die het spontane karakter heten te missen, terwijl het losraken van de primaire bindingen vrijwel steeds een “verlies” is dat tot “anomie”, of nog erger “vervreemding” leidt. Ik lees over de mij totnutoe onbekende “interessante bijdrage tot de oorzaken van de vervreemding” van de Noorse socioloog Sigurd Skirbekk, en hij mag als kenmerkend voorbeeld dienen.

In de samenleving ontstaan steeds meer secundaire groepen, aldus Skirbekk, en zij verdringen primaire groepen, waardoor de vorming van persoonlijke identiteit en het kiezen van een levensdoel worden geschaad. Primaire groepen zijn bijvoorbeeld het gezin, de ouderwetse buurt en spontaan gevormde groepen spelende kinderen. De daarin gevormde primaire relaties zijn rechtstreeks en emotioneel, niet functioneel; het aantal mensen is klein en er is geen specialisatie.

In secundaire groepen staan de mensen op afstand van elkaar, de verhouding is functioneel en de aantallen zijn groot. Vaak vindt specialisatie plaats. Waar secundaire groepen overheersen, ontstaat vervreemding.

Daarmee is de redenering dan vrijwel gesloten. Want eenieder weet dat vervreemding een verschrikkelijke maatschappelijke ziekte is, een sociale syfilis, verantwoordelijk voor apathie en verzet, burgerlijke ongehoorzaamheid en het kraken van andermans eigendom. Deze maatschappij is niet volmaakt, wij weten het, want er heerst vervreemding. Gingen wij naar Mars, wij zouden eerst drie maanden in sociale quarantaine moeten om deze alom aanwezige bacil uit te zieken.

En ach, die primaire groepen! In vele gezinnen haalt men elkaar het bloed onder de nagels vandaan, en in elke oude buurt is roddel en achterklap waardoor de flinksten vaak de neiging hebben een nieuw leven te beginnen in de vrijheid van de anonieme stad. En dan de bescherming van het kinderspel! Nergens is het evenwicht zo labiel als waar de kinderschaar zich plotseling tegen de zwakste keert – want velen zijn de bijna-zwakste, en de beschermende conventies van de “secundaire groep” liggen nog ver weg. Maar misschien heeft Skirbekk nooit getreiterd en is het hem ook nooit overkomen, of zo het hem overkomen is, dan toch alleen door reeds vervreemde jongeren.

De beschermende primaire binding en de Gemeinschaft bestaan niet. Gesellschaft daardoor evenmin. De beschermende nabijheid bestaat in de eerste plaats als droom, als tegenstelling tot de zakelijke hardheid van de werkelijk ervaren maatschappij. De Gemeinschaft heeft geen innerlijke consistentie, geen verklarende kracht. Gemeinschaft is de tot begrip gestolde nostalgie.

Uit: Filosofie & Praktijk, maart 1986.