Nu de strijd rond neonicotinoïden in de Europese Unie in een beslissende fase komt, en mijn mailbox barst van paniekberichten van beide zijden, besloot ik dat ik het naadje van de kous wilde weten over de bijensterfte: zijn neonicotinoïden (in het Engels vaak kort neonics genoemd) de oorzaak van de achteruitgang van de honingbij, of niet? In een paar columns doe ik verslag van mijn bevindingen. Maar ik waarschuw op voorhand: er is geen eenvoudige waarheid.
Dit is de eerste van vier columns over neonicotinoïden en hun mogelijke gevolgen voor bijen, en over het bredere vraagstuk van biodiversiteit en zijn belang voor de landbouw.
Bijen zijn aaibaar
Honingbijen zijn de pandaberen van de insectenwereld. Ook al kan hun steek zeer onaangenaam zijn, hun functie in de natuur is zo duidelijk dat maatschappelijke organisaties gemakkelijk onze sympathie winnen met de eenvoudige vraag: denk je eens in, een wereld zonder bijen – hoe zou die eruit zien? De laatste jaren zijn deze organisaties tot de conclusie gekomen dat de bijensterfte het gevolg is van het grootschalige gebruik van een nieuw soort pesticiden, de neonicotinoïden, in gebruik vanaf de vroege jaren 1990, die pas nu dood en verderf zaaien onder bestuivende insecten als honingbijen.
Maar verrassend genoeg zien de maatschappelijke organisaties de feiten verkeerd: het aantal honingbijvolkeren neemt juist toe over de hele wereld, zelfs in de werelddelen die zo sterk zouden lijden onder neonicotinoïden (Noord-Amerika en Europa). Ja, in de VS en Europa hebben veel bijenhouders zware verliezen geleden tussen 2006 en 2011, vooral in een vorm die zij tot dan nauwelijks kenden: totaal verlaten bijenkasten. Maar na een korte daling nam daarna het aantal weer toe. Want het is vrij gemakkelijk om bijen te vervangen. Bijenhouders kopen nieuwe koninginnen en doen dan hun best om nieuwe volkeren op te bouwen – het is veel werk en veel duurder dan natuurlijke aanwas, maar het aantal bijenkasten wordt in de eerste plaats bepaald door de economie, en veel minder door de gezondheid van de beestjes. En toen historici bijensterfte gingen bestuderen, ontdekten ze dat soortgelijke massale sterfgevallen al zeker tien keer waren voorgekomen sinds zeg 1800; de oorzaken waren altijd onbekend, en elke keer kwamen de honingbijen er weer bovenop.
Neonicotinoïden als factor in de bijensterfte
Bij het zoeken naar de ‘nieuwe’ factor die bijensterfte kon hebben veroorzaakt, begonnen onderzoekers de neonicotinoïden te verdenken. Deze klasse van bestrijdingsmiddelen omvat de volgende chemicaliën (met hun producenten): imidacloprid (de oudste, en meest gebruikte) (Bayer), nitenpyram (Sumitake), acetamiprid (Nippon Soda), thiamethoxam (Syngenta), thiacloprid (Bayer), clothianidin (Bayer/Sumitake) en dinetofuran (Mitsui). Zij heten neonicotinoïden omdat zij in hun structuur lijken op nicotine, met kunstmatige toevoegingen. Nicotine zelf lijkt weer op cafeïne, de bekende stimulerende stof. Deze parallel komt misschien nog een paar keer terug. Neonicotinoïden worden veel gebruikt in de landbouw, in geldswaarde komt hun gebruik neer op een derde van alle insectenbestrijdingsmiddelen. Ze zijn in plaats gekomen van giftiger stoffen als organofosfaten en carbamaten. Zij werken in op het zenuwstelsel van de insecten: ze lijken op de natuurlijke neurotransmitter acetylcholine, maar ze blokkeren celreceptoren, wat leidt tot verlamming en de dood. Neonicotinoïden zijn niet noemenswaardig giftig voor gewervelde dieren. In tegenstelling tot vroegere pesticiden als DDT zijn ze oplosbaar in water; en als de insecten de opname van de stof overleven, wordt deze snel afgebroken in het lichaam (net als de cafeïne die we binnenkrijgen met onze koffie), waardoor deze stoffen vrijwel niet opbouwen in de voedselketen. Bij voorkeur worden deze stoffen niet op de plant gespoten, maar in de plantensappen binnengebracht door middel van zaden bedekt met het bestrijdingsmiddel. Als schadelijke insecten de plantensappen binnenzuigen, krijgen zij de chemische stof binnen en gaan dood – dat is de bedoeling.
Hier zou men al kunnen vragen: maar bijen zijn toch ook insecten? Zouden zij niet dezelfde schadelijke werking ondervinden? Per slot van rekening, als het bestrijdingsmiddel in de plantensappen zit, zal het ook zitten in nectar en stuifmeel. Dat is waar, maar als planten groeien wordt het pesticide verdund. Als planten klein zijn, zijn zij het meest kwetsbaar voor vraat; de concentratie van de gifstof is dan hoog en de schadelijke insecten gaan eraan dood. Later, als de planten bloeien, zullen de concentraties veel lager zijn, en de effecten op bijen zijn dan hooguit ‘sublethaal’, ze worden er hoogstens onwel van. Alle discussies over het effect van neonicotinoïden op bijen en andere bestuivende insecten gaat over deze sublethale gevolgen. Deze gevolgen zijn misschien niet eens allemaal negatief – bijen ervaren misschien zelfs een soort ‘cafeïneshot’ waardoor ze gestimuleerd worden in plaats van afgeremd; echt, dat is waargenomen. En toch is het merendeel van de gerapporteerde gevolgen voor het bijengedrag negatief, zoals een verminderd vermogen om de korf terug te vinden na de bestuiving.
Het gaat om veel meer dan bijen
In de volgende column gaan we dieper in op het verhaal van bijen en neonicotinoïden, maar hier wil ik eerst kwijt dat het om veel méér gaat dan bijen. Ten eerste erkennen alle serieuze onderzoekers dat er vele oorzaken zijn van bijensterfte. De vier belangrijkste zijn: parasieten, ziekten, bestrijdingsmiddelen, en habitatverstoring. De meest waarneembare factor wordt gevormd door parasieten, vooral de Varroamijt. De meeste bijenvolkerenzijn nu geïnfecteerd met deze mijt. Hij valt niet alleen bijen aan in hun korven, maar is ook drager van een paar onaangename virussen die de bijen verzwakken. Wat betreft ziektes: het voorkómen van ziektes is altijd moeilijk geweest, en een bijzonder schadelijke soort op dit moment is de Nosemaschimmel. Habitatverstoring is erg moeilijk te kwantificeren als factor, maar is zonder meer belangrijk. Met de intensieve landbouw van tegenwoordig zijn veel heggen, struiken, bloeiende weiden, vijvertjes en bloemrijke akkerranden verdwenen – landschapselementen die goed zijn voor insecten in het algemeen, en ook voor honingbijen, die voedsel moeten verzamelen ook als het gewas op de akker niet meer bloeit. En dan zijn er ook nog de neonicotinoïden. Wij weten dat al deze factoren schadelijk zijn voor insecten. Sommige kunnen elkaar ook versterken. Maar er is veel verschil van mening over het relatieve gewicht van elke factor.
Ten tweede moeten we in gedachten houden dat veel méér soorten worden aangetast dan honingbijen. Andere bijensoorten zijn ook bestuivers: hommels en solitaire bijen. En vele andere insectensoorten vervullen dezelfde functie, zoals vlinders, motten en zweefvliegen; misschien zijn er soorten die we nog niet eens kennen. In Europa en Noord-Amerika gaan veel van deze soorten achteruit, sommige worden zelfs bedreigd met uitsterven. Spelen dezelfde vier factoren hier een rol? In dezelfde verhouding? En wat voor gevolgen heeft deze achteruitgang op de biodiversiteit, bijvoorbeeld op vogels die jagen op deze insecten? En welke gevolgen heeft dit voor de landbouw, vooral door achteruitgang van bestuiving door vrij levende insecten? Tot nu toe zijn er op dit gebied meer vragen dan antwoorden. We komen de echte oorzaken van de bijensterfte misschien wel nooit te weten.
Zie ook:
http://www.globalresearch.ca/death-and-extinction-of-the-bees/5375684
https://www.thebalance.com/bee-colony-collapse-disorder-facts-and-economic-impact-3305815