Biologisch is geen goed kwaliteitskeurmerk – en wel hierom

Ik raak onder de indruk van de mogelijkheden om natuurlijke stoffen te maken met biotechnologie. Smaken, geuren, binnenkort misschien ook textuur, denk aan kunstvlees, ze komen perfect uit de bioreactor. Je zou verwachten dat de voedingsmiddelenindustrie dit zou gebruiken om een nieuw aanbod op de markt te brengen van industrieel bereid én gezond, kwalitatief perfect voedsel – maar dat gebeurt niet. Voedselreclame blijft ons benaderen als een stel imbecielen. Veel bewuste consumenten houden het gevoel dat ze door de voedingsindustrie in het pak worden genaaid. Daarom kiezen ze steeds meer voor biologisch en ambachtelijk bereid voedsel. Niets mee mis, voor wie het kan betalen – maar kiezen voor biologisch is dan eigenlijk een keuze uit verlegenheid, omdat er geen andere kwaliteitskeurmerken zijn.

Oude demonen zijn nog altijd actief

Een veelgehoorde kritiek op de biologische landbouw is dat deze de wereld niet kan voeden door zijn lagere opbrengst. Daar ben ik het mee eens; maar hier gaat het over iets anders: het idee dat alleen biologisch en ambachtelijk bereid voedsel echt van kwaliteit is. De voedingsindustrie kan tegenwoordig voortreffelijk voedsel bereiden, maar er is een groeiende kloof tussen wat deze kán en wat zij ons als consumenten laat zien. In het verleden had dit vaak een goede reden. Tot ongeveer de eeuwwisseling, als ik het als buitenstaander goed zie, werd de steeds betere voedingsmiddelentechnologie vooral toegepast om ongerief te maskeren. De man die mij vijftig jaar geleden vertelde dat hij na een maand werken op een worstfabriek nooit meer worst zou eten, maakte destijds grote indruk op me. De industrie ontdekte in die periode manieren om steeds meer onderdelen van het varken te verwerken tot een goed smakend, d.w.z. aantrekkelijk geprijsd product. In Nederland hebben wij hieraan onder meer de frikandel te danken. Dit was het oude kapitalistische model: lagere kwaliteit verkopen voor een betere prijs. Maar de kruik gaat net zo lang te water tot hij barst; de voedingsindustrie heeft hiervoor moeten betalen met een diepgeworteld wantrouwen bij een toplaag van consumenten. Wat te doen als dit wantrouwen door gaat sijpelen naar een bredere bevolkingsgroep, zoals wel vaker gebeurt bij zulke emoties?

Intussen heeft de biotechnologie radicaal verandering gebracht in de mogelijkheden van de voedingsindustrie; die veel gesmade biotechnologie, nota bene, die door veel mensen wordt ervaren als de verhevigde voortzetting van de oude meer grove chemische technologie. Maar eigenlijk geeft de biotechnologie ons juist de mogelijkheid om stoffen bijna net zo te maken als in de levende natuur. De industrie kan nu bijvoorbeeld vrijwel zuivere vanilline maken (zelfs zuiverder dan de vanille-orchis dat kan), en valenceen, de geur/smaakstof van sinaasappels, en nootkaton, idem van grapefruits. Natuurlijk wordt dat veel toegepast bij het maken van vanille-ijs en sinaasappel- en grapefruitsappen. Maar zou de industrie deze verworvenheden trots uitventen? Neen, integendeel, zij verstopt ze. Ze heeft gedaan gekregen dat deze biotechnologisch geproduceerde stoffen op de verpakking mogen worden aangeduid als ‘natuurlijke stoffen’, en verbergt daarmee dat ze industrieel worden gemaakt. Zelf is de industrie dus ook gevangen in het discours dat kunstmatig slecht is, en dat alleen de levende natuur de kwaliteit kan leveren die wij als mensen mogen verlangen.

Biologisch: wat is dat eigenlijk?

Nu naar de term biologisch. Als een echte reclameterm heeft het woord biologisch een belangrijke emotionele betekenis, namelijk non-industrieel. Maar de natuurwetenschappelijke betekenis ervan is heel weinig precies; hij kan slaan op de manier waarop het gewas is verbouwd, het varken of de kip is gehouden, op de ingrediënten van het product of op zijn bereidingswijze. Biologische landbouw laat minder middelen toe bij bemesting en bij bestrijding van onkruid en parasieten; in wezen doordat biologische landbouw methoden toepast van vóór 1880. Niet altijd met positief resultaat. Bekend is het geval van kopersulfaat, zwaar giftig voor mens en dier maar in de biologische landbouw toegelaten als bestrijdingsmiddel tegen meeldauw (Bordeauxse pap); de stof hoopt zich op in de bodem en doodt daar micro-organismen. De werking als bestrijdingsmiddel werd pas rond 1870 ontdekt, het gebruik ervan gaat niet terug tot oude wijsheid. In de meeste landen is het gebruik ervan inmiddels verboden. De meeste moderne methoden (inclusief geïntegreerde landbouw, die ook minimalisering van milieueffect tot doel heeft) zijn in de biologische landbouw niet toegelaten.

Het begrip biologisch is populair en dat geeft de anti-technologische mentaliteit van de moderne mens aan. Maar de technologie is inmiddels al verder. Natuurverstorende en harde technologie is uit, milieuvriendelijke en milde technologie is nu de norm; al heeft dat nog geen invloed gehad op de perceptie van technologie. Misschien komt dat doordat mensen zich bij ‘technologie’ tegenwoordig zich niet meer ingrepen in de natuur voorstellen, maar ICT. Het beeld van chemische technologie, inclusief biotechnologie, is bevroren in de jaren ’70.

Industrie én consumenten zouden moeten veranderen

De conclusie van deze beschouwingen is drieledig. Ten eerste zou de voedingsmiddelenindustrie veel meer met trots zijn biotechnologische verworvenheden moeten laten zien; en vooral ook tonen hoezeer goed voedsel juist met moderne middelen kan worden geproduceerd. En wat is beter geschikt om dit uit te dragen dan het scheppen van een nieuwe luxe lijn van kwalitatief hoogwaardig en gezond voedsel, geproduceerd met de modernste middelen, en als zodanig op de markt gebracht? De industrie kan op deze manier aantonen dat kwalitatief goed niet gelijk hoeft te staan aan ambachtelijk: dat zij met de modernste biotechnologie misschien zelfs betere kwaliteit kan leveren dan de ambachtsman. Tegenwoordig zijn er shows op TV waar topkoks strijden met biotechnologen: wie bereidt het lekkerste gerecht? De topkoks winnen lang niet altijd, biotechnologie geeft nieuwe mogelijkheden.
Ten tweede zouden moderne kritische consumenten zich meer moeten verdiepen in de veelvormigheid van het begrip biologisch, en meer gedifferentieerde eisen moeten gaan stellen. Wat is bijvoorbeeld het belangrijkst? Dat de kip een goed leven heeft, of dat zij gevoed is met biologisch geproduceerd graan? In de huidige praktijk wordt dit alles op één hoop gegooid – niet nodig om kwaliteit te bieden!
Ten derde zou de landbouw de nieuwe ontdekkingen van de landbouwwetenschap sneller moeten toepassen; duidelijker moeten laten zien dat hiermee een ecologisch verantwoorde landbouw mogelijk is – zodat ook voor de verbouwing van het gewas de term biologisch niet meer het enige kwaliteitskenmerk is.
Als we blijven steken in de populariteit van de term biologisch, maken we pas op de plaats en gebruiken we niet de potentie van moderne en milde technologie.