Stijgende voedselprijzen hebben een nieuwe ronde in de voedsel versus brandstof (food/fuel) discussie ontstoken. Ze hebben veel invloed gehad op het beleid van de EU: deze heeft de ambitieuze doelstellingen voor biobrandstoffen in 2020 laten vallen. Maar de argumenten in het food/fuel debat kloppen vaak niet, bijvoorbeeld niet in het Oxfam Novib werkdocument ‘The hunger grains’. Moeten we doorgaan met het maken van biobrandstoffen? Jazeker, vooral omdat zij de opstap vormen voor biochemicaliën.
Prijsschommelingen van landbouwproducten
In het algemeen gaan voedselprijzen sterker op en neer dan die van andere producten. Dit is het gevolg van een tamelijk inflexibele vraag waaraan wordt voldaan door een wezenlijk onzekere productie, sterk afhankelijk van wisselende weersomstandigheden. Vanaf de tijd van Jozef in Egypte heeft de mensheid geprobeerd deze instabiliteit te verzachten door het aanleggen van voorraden landbouwproducten. Maar het probleem blijft bestaan. Misschien is het de laatste jaren zelfs erger geworden door speculatie met voedselvoorraden.
Het probleem met biobrandstoffen is dat de toenemende vraag uit deze sector opnieuw inflexibel is; Oxfam wijst hier terecht op. Biobrandstoffen (of biochemicaliën, hoewel deze veel minder grondstof uit de landbouw nodig hebben) zullen altijd minder sympathie hebben van het grote publiek dan voedsel; daarom zal de publieke opinie over hen altijd wisselvallig zijn. Bij overvloedige oogsten zal men het prima vinden dat ze worden geproduceerd: boeren krijgen er extra inkomsten door. Maar bij minder goede oogsten, als de voedselprijzen omhoog gaan, staan biobrandstoffen logischerwijs in het brandpunt van de kritiek. Hieraan zou alleen iets te doen zijn als de industrie van biobrandstoffen flexibel zou worden in zijn grondstoffenkeuze: landbouwgewassen gebruiken bij goede oogsten en lage prijzen, en naar andere grondstoffen overschakelen als de prijzen omhoog gaan (als dit al uitvoerbaar is). En bovendien zo veel mogelijk afval verwerken. Dan zou de industrie de prijsschommelingen van landbouwproducten kunnen dempen in plaats van versterken, en daarmee de sympathie van zijn klanten kunnen winnen.
Verschuivende doelstellingen
De industrie van biobrandstoffen had zeker gelijk toen deze aanvoerde dat de recente koerswijziging van de EU (onder invloed van maatschappelijke organisaties en publieke opinie) grote investeringen in gevaar brengt (zie ons artikel: Het alcoholprobleem van de Europese Commissie). De industrie investeert in beleidsgevoelige markten als die van bio-ethanol in de verwachting dat het beleid weinig zal veranderen. Als zich toch grote wijzigingen voordoen, kunnen deze nieuwe investeringen langdurig ontmoedigen.
Maatschappelijke organisaties dragen net als andere betrokkenen een zekere verantwoordelijkheid in dit proces. Hun duurzaamheidsdoeleinden komen geleidelijk in het centrum van het beleid te staan; en daarmee verschuift hun rol van kritische commentatoren naar ontwikkelaars van doeltreffend beleid. We zijn nu halverwege dat proces, en de organisaties worstelen met hun positie. Zelfs de voorwaardelijke steun die ze rond de eeuwwisseling hebben gegeven aan de ontwikkeling van biobrandstofbeleid brengt een verantwoordelijkheid met zich mee, nadat de industrie positief heeft gereageerd. Hun positie zal worden verzwakt als zij de industrie tegenwerken, net nu deze vaart begint te krijgen. Verstandig beleid houdt in dat verschuivende doelstellingen met toenemende ambitie worden geformuleerd, terwijl de neveneffecten waartegen de maatschappelijke organisaties te hoop lopen, worden bestreden. Maar dit kan ook op een andere manier dan zij voorstellen. ILUC bijvoorbeeld kan ook op andere manieren worden bestreden dan door het uitbannen van biobrandstoffen, zoals door dit te betrekken bij economische mechanismen. Dit is het voorstel in een interessant rapport door Ernst&Young, in opdracht van organisaties met zeer verschillende belangen, waaronder producenten van bio-ethanol, IUCN en Shell.
Biobrandstoffen vormen een opstap
Transportbrandstoffen kunnen niet alléén maar uit de landbouw komen. De vraag ernaar is te groot en de wereldlandbouw kan dat niet opbrengen. Daarom is er een omvattend transportbrandstoffenbeleid nodig. Behalve biobrandstoffen hebben we ook krachtige brandstofbesparing nodig, en actieve bevordering van elektrisch vervoer (met batterijen of brandstofcellen).
Voor de industrie is het onderscheid tussen biobrandstoffen en biochemicaliën slechts gradueel. Ethanol is dezelfde stof, of die nu gebruikt wordt als motorbrandstof of in de chemische industrie. In de zich ontwikkelende opbouw van de groene chemische industrie zijn de (vrij gemakkelijk verkoopbare) biobrandstoffen de opstap voor vele toekomstige ontwikkelingen. Biobrandstoffen zijn misschien een tussenoplossing; biochemicaliën zijn dat niet. Daarom kunnen de lotgevallen van biobrandstoffen van grote invloed zijn op de snelheid waarmee we afscheid kunnen nemen van het fossiele tijdperk.
Volgens gegevens verstrekt door Hans Langeveld hebben we ca. 200 miljoen ton tarwe nodig om alle hongerige mensen ter wereld voldoende te eten te geven (10% van de wereldproductie van granen). We kunnen op een aantal manieren aan deze 200 miljoen ton komen. We kunnen minder vlees produceren (het energieverlies bij de vleesproductie is gelijk aan 600-800 miljoen ton tarwe). Of we kunnen de voedselverliezen in de keten verkleinen (ook in de orde van 600-800 miljoen ton tarwe). Of we kunnen 10-20% van de weidegronden ter wereld omploegen tot akkerland. Of we kunnen de opbrengst van gewassen vergroten. Of we kunnen een beetje doen van allemaal. En daarbij manieren ontwikkelen om dit extra voedsel aan te laten komen bij de armste mensen ter wereld, ook al zou dat erg moeilijk kunnen zijn.
Nog een keer: voedsel versus brandstof
Maar we moeten er zeker van zijn dat er voldoende voedsel is voor iedereen, zelfs in een wereld met biobrandstoffen. Volgens gegevens over de wereldlandbouw is honger niet alleen het gevolg van tekorten en misoogsten, maar grotendeels van slechte verdeling. Zelfs in tientallen jaren met overproductie heeft de mensheid geen eind kunnen maken aan honger en ondervoeding. Het schrappen van biobrandstoffen zal daarom geen eind maken aan dit probleem. Er is geen reden om het biobrandstoffenbeleid stop te zetten.