Het heeft een merkwaardig fanatieke ondertoon, het debat over de oorzaak van de ecologische ramp op Paaseiland. Dit eiland, door zijn mysterieuze moai al lang een bron van fascinatie voor reizigers, mag zich sinds de jaren ’70 ook verheugen in een ander soort belangstelling: ecologen die speuren naar de oorzaak van de ineenstorting van het ecosysteem (de ‘ecocide’) vlak vóór of na de ontdekking van het eiland door Jacob Roggeveen op Paaszondag 1722, om te beginnen met Jared Diamond die daarover een boek ‘Collapse’ schreef.
Over de ramp zelf bestaat overeenstemming. Het eiland, eerst dik bedekt met de inheemse jubeapalm, werd geheel ontbost. Er bleef niet één boom over; er is veel erosie en nog altijd zijn bomen schaars. Uit onderzoek van asresten blijkt dat na 1650 geen hout meer werd gebruikt voor vuur, maar gras en varens. Toch zijn er berichten over vruchtbaarheid en teelt van bananen, kokosnoten, aardappelen en suikerriet door Roggeveen en tot in de 19e eeuw.
Kolonisatie van het eiland door westerlingen heeft sterk bijgedragen tot het trieste lot van de natuur en zeker ook van de bewoners van Paaseiland. De nieuwkomers brachten oorlog en ziekten als syfilis mee, en een groot deel van de oorspronkelijke bevolking werd tussen 1860 en 1870 als slaven weggevoerd. Naast ecocide behoort zeker ook genocide tot tragiek van Paaseiland.
De grote belangstelling voor Paaseiland als toneel van ecocide is ingegeven door het rapport ‘Grenzen aan de groei’ van de Club van Rome. Het rapport werd gelezen als voorspelling van de ineenstorting van het aardse ecosysteem door toedoen van de mens; wetenschappers gingen op zoek naar voorbeelden van ecosystemen waar dit al had plaats gevonden. Paaseiland leek een geschikt geval.
Diamond en anderen als Flenley en Bahn vertellen een verhaal van uitputting van natuurlijke hulpbronnen door menselijke mateloosheid. Voor transport van de moai van groeve naar kust waren bomen nodig, en als gevolg van de enorme productie van deze beelden werden tenslotte alle bomen van het eiland gekapt. Er bleef zelfs geen boom meer over om kano’s te bouwen geschikt voor diep water, zodat ook de visvangst vrijwel tot stilstand kwam. De bewoners plunderden op het laatst alle natuurlijke hulpbronnen van het eiland met inbegrip van kippen, ratten en vogels.
Recent hebben Hunt en anderen als Boersema echter de stelling geponeerd dat de ecologische ramp niet zozeer is veroorzaakt door de mens als wel door de polynesische rat die, als verstekeling of als voedsel met de eerste kolonisten meegekomen, zich op het eiland vrij kon voortplanten met als enige vijand de mens. In de hele Pacific, aldus Hunt, zijn voorbeelden van ontbossing door ratten, terwijl op ratloze eilanden de oorspronkelijke vegetatie nog bestaat ondanks kolonisatie door de mens. Hij ondersteunt zijn visie met analyses van sedimentmonsters.
Hunts argumentatie lijkt overtuigend genoeg – maar niet voor de aanhangers van de these dat de mens de ramp heeft veroorzaakt. “De mens was de belangrijkste factor”, aldus Bahn in een reactie (NRC Handelsblad, 21-4-2007). “Ook als de rat voor de ontbossing heeft gezorgd, blijft de mens hoofdschuldige, want die heeft de rat ingevoerd.”
Wat krijgen we nou? Was hier een schuldvraag aan de orde? Ja dus. Het ging bij de ecologische geschiedenis van Paaseiland helemaal niet om wetenschappelijke verheldering van de tragische teloorgang van natuur en welvaart, maar om het verzamelen van bewijzen tegen de mens als schuldige bij de moord op een ecosysteem. Het verbaast dan ineens niet meer dat Flenley en Bahn in hun boek Easter Island, Earth Island (aangehaald door Hunt) schrijven: “De hebzucht van de mens is grenzeloos. Zijn zelfzucht schijnt van genetische oorsprong te zijn…. Maar in een beperkt ecosysteem leidt zelfzucht tot overbevolking, ineenstorting van de bevolking, en tenslotte uitsterven.”
Het hele Christendom, van zondeval tot eschatologisch visioen, in één klap verbonden met de ecologie. Theologie vermomd als natuurwetenschap. Geen wonder, die fanatieke ondertoon. Linksom of rechtsom, de mens is schuldig!
Wat deze zeloten willen, is nederigheid. Die krijgen ze misschien al aangereikt door de ecologische wetenschap zelf. Die toont de mens als radertje in de natuur, al richt deze soms in onkunde of kwaadwilligheid veel schade aan. De nederigheid die zij zoeken heeft echter de boventoon van boetedoening uit schuldgevoel, en dat is iets geheel anders. De menselijke taak, geconfronteerd met afbraak van ecosystemen, is geen moeten maar een mogen, geen religieuze of morele plicht maar voortkomend uit welbegrepen eigenbelang of zelfs uit liefde voor medemens en natuur.
Het werkt zelfs averechts, een oproep aan mensen om zich in te zetten voor het milieu omdat zij als lid van ‘de mensheid’ mede schuld hebben aan de afbraak van ecosystemen. Schuldbesef ontneemt het zicht op de veelgeschakeerde werkelijkheid. Schuldbesef geeft dadendrang om teniet te doen wat is misdaan, schuld richt de mens daardoor op het verleden terwijl het zoeken naar nieuwe ecologische waarden op basis van de nieuwe situatie misschien veel vruchtbaarder is. Bovendien leidt handelen uit schuld tot vastbijten, optrekken van muren en onvermogen tot het treffen van compromissen. De aarde heeft geen behoefte aan nieuwe dogmatische conflicten met als inzet het juiste herstel van wat de mens heeft misdaan, maar naast treurnis om wat verloren is gegaan, ook een open oog voor nieuwe kansen!
Bovendien, wat zou de strijd om een beter milieu ons baten wanneer de menselijke zelfzucht toch genetisch bepaald is?
De schermutselingen rond Paaseiland herhalen zich in het groot in het debat over klimaatverandering. Hoewel VN-panel IPCC zijn uiterste best lijkt te doen om een open geest te bewaren, is de bewering niet van de lucht “dat de mens dit heeft veroorzaakt en dus ook de plicht heeft om de schade ongedaan te maken”. Wie op populaire commentatoren afgaat, moet wel het gevoel krijgen dat het einde der tijden nadert. Geregeld worden cijfers over stijging van de zeespiegel overdreven, en wanneer het IPCC de verwachtingen hierover naar beneden bijstelt, lijkt het wel of de nieuwe gelovigen teleurgesteld zijn.
Bovendien zou bescheidenheid ons mensen sieren – niet omdat wij zo veel hebben misdaan, maar omdat er geen knoppen zijn waaraan wij kunnen draaien om ecosystemen naar onze hand te zetten. Dit punt heeft Kroonenberg gemaakt in de klimaatdiscussie. Het moge waar zijn dat toename van CO2 in de atmosfeer de belangrijkste oorzaak is van klimaatverandering, en het moge waar zijn dat deze toename door de mens is veroorzaakt – maar dit geeft niet de garantie dat deze effecten worden teruggedraaid wanneer de mens van zijn zondige wegen terugkeert. Daarvoor zijn ecosystemen te complex, de ecologie heeft in feite voortdurend verrassingen voor ons in petto.
Kroonenberg bepleit nuchtere analyse van de beste manieren waarop wij klimaatverandering en de daardoor aangericht schade kunnen herstellen. De Euro kan maar één keer worden uitgegeven. Misschien is het zinvoller Bangladesh te beschermen tegen wassend water dan geld te steken in doorvoeren van technologieën met beperkt effect. Maar zijn oproep zal weinig worden opgepakt zolang schuldgevoel de belangrijkste motor blijft om in actie te komen.
Kroonenberg vertegenwoordigt ook een zeldzame kwaliteit in de klimaatdiscussie: besef van de relativiteit van ons handelen in het licht van de geologische tijdschaal. Het is waar, de jubeapalm is op Paaseiland uitgestorven als gevolg van kolonisatie door de mens; maar deze boom kwam misschien ook pas 30.000 jaar geleden op het eiland aan. Het is waar, de zeespiegel stijgt misschien een halve meter in de komende eeuw; maar 120.000 jaar geleden lag deze 6 meter hoger, en aan het eind van de laatste ijstijd 120 meter lager dan nu. Over langere tijd bezien valt vooral de enorme dynamiek van ecosystemen op, niet het ‘natuurlijk evenwicht’ dat door de mens verstoord zou zijn. Pichegru trok in 1795 met zijn kanonnen Nederland binnen over de bevroren grote rivieren, aan het eind van de laatste ‘kleine ijstijd’. Zelfs zonder elektriciteitscentrales die het water opwarmen zou dat in onze tijd niet meer mogelijk zijn. De natuur verandert voortdurend, en ook daarin is de mensheid slechts een radertje!
En het is misschien tijd om nog eens in herinnering te roepen hoeveel goeds de mens voor de natuur kan doen. Rond het jaar 0 bestond het westen van Nederland uit eenvormig elzenrietbos, ecologisch niet erg rijk. Mensen hebben sindsdien veel bijgedragen tot verrijking van natuur en landschap: door het aanleggen van wegen, kleinschalige landbouw en veeteelt, droogmakerijen – waardoor een veelheid van milieus in de plaats kwam van één enkel type. Door (ja het is waar!) menselijke mateloosheid is sinds ca. 150 jaar echter veel van die extra waarde weer verloren gegaan.
Het blijft nodig, ons te richten naar de mogelijkheden en beperkingen van moeder natuur. Maar uit respect voor haar en voor de goede zorgen die zij ons dagelijks biedt – niet omdat wij als zondige wezens tegen haar in opstand zouden zijn gekomen.