Bio-energie: de ambities vormen het probleem

Er is niets mis met bio-energie; er is iets mis met de ambities die zijn voorstanders ermee hebben: het klimaat te redden. Want daarvoor zijn hoeveelheden biomassa nodig die land- en bosbouw niet kunnen produceren; of alleen ten koste van grote conflicten met voedselvoorziening en natuurbehoud.

Er is niets mis met bio-energie
De discussie over bio-energie raast voort en de partijen komen niet dichter bij elkaar. Een recent rapport van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW, met als auteurs Louise Vet, Martijn Katan en Rudy Rabbinge) leverde weer heftige reacties op. De KNAW had het lef gehad, te zeggen dat bio-energie niet zo’n goed idee is. Nu, dat hebben ze geweten. Een rapport van kleuterschoolniveau, zo noemde de voorstander van bio-energie professor André Faaij het. Maar welke tekortkomingen het KNAW-rapport misschien ook heeft, de conclusies zijn goed. Wij gaan dat beredeneren met gezond verstand.

Wie even afstand probeert te nemen, ziet meteen dat de discussie wordt gevoerd met een haast onmenselijk hoge inzet: de vraag of bio-energie de wereld kan redden. Het gaat er in het debat niet om of de boer er goed aan doet, zijn trekker vol te tanken met zelf geperste koolzaadolie; het gaat erom of bio-energie klimaatrampen kan voorkomen. Elke overtuigde voorstander van bio-energie zal vroeger of later aanvoeren ‘dat we bio-energie en biobrandstoffen nodig hebben om de opwarming van de aarde binnen de 2 graden te houden’. Dit brengt de ambitie direct op mega-schaal. Om dat doel te bereiken, zijn enorme hoeveelheden biomassa nodig. Wat de tegenpartij direct in de gordijnen jaagt.

De ambities vormen het probleem
Op mega-schaal ziet de zaak van bio-energie er niet goed uit; zelfs als het potentieel van biomassa in de energievoorziening 200 EJ per jaar zou bedragen zoals ik vorige week André Faaij hoorde zeggen, bijna de helft van het wereld-energiegebruik van nu. Laten we dit in perspectief plaatsen. De wereld verbruikt per jaar ruim 20 miljard ton aan fossiele brandstoffen voor energie. De landbouw produceert elk jaar ruim 9 miljard ton biomassa, wat leidt tot 3 miljard ton voedsel. De overblijvende 6 miljard ton aan reststromen moet voor een deel terug in de bodem om de vruchtbaarheid op peil te houden; verder maken we er veevoer en materialen van, een deel is beschikbaar voor energie. Maar op deze mega-schaal is het duidelijk dat problemen onvermijdelijk zijn: aan de tafel gedekt voor 9 mensen meldt zich een schrokop met honger voor 20 (à là, als het aan André Faaij ligt, voor 10). Het is duidelijk dat de verhoudingen scheef liggen. Beelden van kap van tropisch regenwoud en ‘land grabbing’ dringen zich direct op.

Dus meldt zich een bonte coalitie die daartegen ten strijde trekt: landbouwonderzoekers die de wereldvoedselvoorziening in gevaar zien komen, natuurbeschermers, antikapitalisten, verdedigers van de rechten van inheemse volkeren. Het probleem is ook dat beide zijden gedreven worden door idealisme; zoals het redden van de planeet versus het veilig stellen van voldoende voedsel. De discussie staat niet altijd op hoog niveau. Toen Freud en Jung ruzie kregen en uit elkaar gingen, zeiden ze tegen elkaar: u heeft iets verdrongen, waarde collega; moderne wetenschapsmensen zeggen: u heeft de relevante literatuur nog niet goed tot u genomen. Maar dit levert natuurlijk geen argumenten tegen bio-energie als zodanig. De Brazilianen hebben veel baat gehad bij de ontwikkeling van bio-ethanol, en de boer moet vooral zijn trekker blijven vullen met koolzaadolie als hij daarmee geld bespaart. De conclusie van deze overwegingen is wel dat bio-energie stevig begrensd moet worden door randvoorwaarden, en dat zijn potentieel daardoor altijd beperkt zal zijn.

Innovatie is noodzaak
Een tweede argument haakt aan bij het populaire, ook door Shell gebruikte gezegde: ‘het stenen tijdperk eindigde niet doordat de stenen op waren’. Met andere woorden: ‘het olietijdperk kan eindigen ook als er nog genoeg olie is’. Velen gebruiken dit met de ondertoon ‘wij zullen de fossiele brandstoffen kunnen verdrijven’. Maar de uitdrukking heeft ook een andere betekenis. Het stenen tijdperk eindigde doordat de mensheid metalen leerde bewerken – en ontdekte dat bronzen en ijzeren werktuigen superieur waren aan die van steen. Tijdperken komen dus ten einde door innovatie en door de ontwikkeling van superieure nieuwe producten. En precies hierin faalt de bio-energie. Ethanol is eigenlijk een minder goede motorbrandstof dan benzine, door zijn lagere energie-inhoud. Biogas is minder goed dan aardgas, door de grote hoeveelheid bijgemengde CO2. En het toppunt van inferioriteit zijn houtsnippers die steenkool moeten vervangen in elektriciteitscentrales: vochtiger, volumineuzer, onhandiger in gebruik, nul innovatie. Zonder subsidie of verplichting zal hier nooit een businesscase zijn. Wil de biobased economy slagen, dan toch door innovatie en het ontwikkelen van superieure producten. De enige manier waarop bio-energie op den duur overeind kan blijven, is op de bagagedrager van innovatieve biochemicaliën en biomaterialen, te gebruiken voor bioplastics, cosmetica, medicijnen en alle andere materialen die we nu nog maken uit aardolie. En kijk: aan de voor 9 mensen gedekte tafel vragen deze producten slechts ruimte voor één extra persoon. Gebruik biomassa dus voor de juiste toepassingen; midden in de Zweedse bossen kan de keuze anders zijn dan midden in het Ruhrgebied.

Een laatste overweging. Bio-energie zal in industrielanden altijd beperkt van betekenis blijven door het lage rendement van de fotosynthese. Bomen en planten zetten hooguit 1% van het invallende zonlicht om in biomassa, in uitzonderlijke gevallen 1½%. Met algen en cyanobacteriën is in de toekomst 5% mogelijk. Zonnecellen uit de bouwmarkt hebben nu al een rendement van 16%; de huidige generatie cellen kan 25% halen en met nieuwe concepten lijken rendementen van 40% geen utopie. Land is schaars en daarom zullen de hogere rendementen op den duur winnen. Bio-energie is dus vooral een overgangsmaatregel, geen definitieve oplossing.

Bio-energie: de conclusies
Ik sluit af. Er is niets tegen bio-energie, behalve de ambitie waarmee zijn zaak wordt verdedigd. Wanneer wij steeds meer bio-energie willen maken, nemen de problemen met landbouw en natuur steeds verder toe. Daarom staan de conclusies van de KNAW recht overeind. Welke argumenten onderzoekers ook aanvoeren – als de conclusie luidt dat mega-hoeveelheden bio-energie probleemloos kunnen worden gebruikt, is er iets mis gegaan in de argumentatie. Bijstook van hout in kolencentrales heeft geen nut. Wel hebben biobrandstoffen een gunstiger positie: zij worden gemaakt met chemische processen met meer potentieel dan het maken van brandstoffen alléén. Langs deze weg liggen innovaties in het verschiet.