Oude patronen in het denken over duurzaamheid zijn hardnekkig. Autojournalisten houden niet van de Toyota Prius, niet omdat deze een slechte auto zou zijn, maar omdat hij op de markt is gebracht met zuinigheid als argument; dat doet hen denken aan de anti-auto-activisten van de milieubeweging uit de jaren ’70, en aan die mensen hebben ze een hekel. Die liepen namelijk met een opgeheven vingertje, ze voelden zich beter dan een ander. Daarom dus.
De jaren ’70 spelen ons parten. Edward en Robert Skidelsky, vader en zoon, econoom en filosoof, schreven een mooi boek ‘How much is enough?’ Zij betogen dat voortdurende economische groei een logische onmogelijkheid is; we moeten daarom naar een samenleving die niet meer afhankelijk is van groei. Een mooi duurzaamheidsthema zou men denken. Maar de Skidelsky’s nemen expliciet afstand van die uitwerking van hun gedachten. Ze vinden de ‘milieubeweging’ (een term uit de jaren ’70) te negatief en ze willen er niet mee worden geassocieerd.
Deze week was ik een tekst aan het redigeren over duurzaamheid, en kwam daarbij een passage tegen waarin afstand werd genomen van het ‘planmatige’ aspect van duurzaamheid. Ik las er bijna overheen. Maar in tweede instantie gingen de alarmbellen rinkelen. Hoezo zou duurzaamheid ‘planmatig’ zijn? Alle duurzaamheidsinitiatieven die ik ken komen spontaan op; alle pogingen om ze van bovenaf te sturen lopen uit op faliekante mislukkingen. Hoe zou een maatschappelijk actief persoon de verbinding kunnen leggen tussen duurzaamheid en planning? Het antwoord is: alleen door associatie met de jaren ’70. Het is waar: de activisten van de jaren ’70 waren overwegend links. En in die tijd was links de voorvechter van planning. Maar de tijden zijn veranderd.
In de hoofden van veel mensen zit de gedachte dat er zoiets bestaat als ‘business as usual’ dat vanzelf gaat, met weinig overheidsingrijpen; en dat daar tegenover voorstanders van duurzaamheid staan, die het dus ‘anders’ willen, waarvoor krachtig ingrijpen is vereist. Maar in de praktijk grijpt de overheid voortdurend in ten gunste van business as usual. Fossiele energie wordt sterk gesteund, vooral door voordelen in de belastingwetgeving voor oliemaatschappijen; dezelfde die ook vooraan staan bij het uitdelen van subsidies voor innovatie. En bizar genoeg: de overheid heeft nog nooit zo intensief ingegrepen in de zorgsector als nu, om ‘marktwerking’ te introduceren. Duurzame initiatieven in de zorg (lokaal, direct, praktisch) zijn nog nooit zo massaal ontstaan en tegelijkertijd zo hard de kop ingedrukt.
Het grote verschil met de jaren ’70 ligt in innovatie. Duurzaamheid is de overheersende koers van de huidige technologische innovatie. Voor de economische betekenis van duurzaamheid maakt dat 180 graden verschil. Voorstanders van duurzaamheid zijn de dragers van de nieuwe economie, hun paradepaard zonne-energie groeit al jaren met 30% per jaar (hoezo nulgroei, hoezo crisis), optimisme is de heersende toon. Voor wie midden in duurzaamheid zit, liggen de jaren ’70 ver achter ons. – We moeten ons alleen realiseren dat in sommige hoofden die linkse demonen nog steeds rondspoken.