De € 200 miljoen die het kabinet vorige week ter beschikking heeft gesteld van de thuiszorg heeft mij verbijsterd. Hoe had het nog beter een bewijs van onvermogen aan zichzelf kunnen toekennen?
De puinhoop in de thuiszorg – zoals eerder die bij de PGB – is het gecombineerde resultaat van ambtelijk gedram en politiek onvermogen. Dit proces begint op het ministerie van Financiën. Ambtenaren van dit ministerie houden altijd lange lijsten van bezuinigingen bij, toe te passen bij andere departementen. Slechts soms, zoals bij de crisis van 2008, lukt het hen de lijstjes geheel af te werken. In 2008 was echter de nood aan de man. Kort tevoren was het geld nog rijkelijk uitgegeven, nu sloeg het sentiment om. Financiën kwam eindelijk weer aan de top van de ambtelijke pikorde.
Ministeries hebben een moeizame onderlinge verhouding. Er zijn uitgesproken en onuitgesproken krachtsverhoudingen, wat niet altijd leidt tot rationele processen (om het in voorzichtige ambtelijke termen te zeggen). Sommige departementen kunnen jarenlang onderaan de pikorde staan, zoals Defensie, en zijn dan een gewild object voor bezuinigingen. Een kind kon zien dat Nederland bezig was zijn weerbaarheid om zeep te helpen, maar de processen werden eerder bepaald door de ambtelijke pikorde dan door rationele politieke afwegingen. Karakteristiek genoeg kwam er tot voor kort nauwelijks tegenvuur van de politiek, men liet de ambtenaren begaan. Sommige beleidsterreinen als volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, milieu en landbouw zakten zozeer door de bodem dat zij hun zelfstandigheid verloren en werden ondergebracht als dependance bij iemand anders.
De thuiszorg in het vizier
Kortom, de crisis bracht Financiën aan de top van de apenrots. Met zijn eigen lijstjes in de hand bepaalde het de bezuinigingen die anderen moesten halen. Meestal baatte tegenstand niet – ambtenaren van Financiën weten dat zij altijd tegenstand krijgen. Dus ook Volksgezondheid moest aan de bak. PGB en thuiszorg, twee grote posten, konden natuurlijk niet worden ontzien. Ook al kregen ze beide méér taken toegewezen, door gelijktijdige bezuinigingen op verpleeg- en verzorgingstehuizen. Discussies moeten min of meer als volgt hebben gelopen:
‘Goed, misschien is het uiteindelijk wel mogelijk deze bezuinigingen te halen door overbodige taken weg te snijden. Maar daarvoor is dan wel zorgvuldige afweging nodig. Het gaat per slot van rekening om een kwetsbare groep mensen, die we niet in de kou moeten laten staan. Ik stel voor dat we deze posten geleidelijk inboeken, en dat we het uiteindelijke doel moeten halen in 2017.’
‘Dank u wel dat u de haalbaarheid van deze voorstellen inziet. Maar wat de termijn betreft, het kabinet heeft voor 2014 een bezuiniging voor uw departement ingeboekt van x miljard; wat u nu voorstelt halveert die bezuiniging, dus wilt u alstublieft komen met voorstellen om de resterende miljarden te bezuinigen?’
En zo werden volstrekt onhaalbare doelstellingen afgesproken – het kind zag dat de kwetsbare groep mensen getroffen zou worden omdat het veranderen van administraties en het toetsen van aanspraken langdurige processen zijn. Maar dat speelde in de Haagse overlegkamers een ondergeschikte rol.
Een nieuw kabinet trad aan. Ministers en staatssecretarissen aanvaardden de onwerkbare bezuinigingen. Toen de puinhopen niet meer verborgen konden worden, bleven ze aan – hetzij omdat zij zich daar niet schuldig aan voelden, hetzij omdat ze hoopten er met hun overredingskracht nog de best mogelijke resultaten uit te slepen. Bijvoorbeeld een reparatie van € 200 miljoen, veel te laat vrij gekomen. Het zijn niet alleen de kwetsbare groepen die getroffen zijn. De ambtenaren van Financiën hebben volstrekt onderschat hoeveel mensen een kwetsbaar persoon in hun directe omgeving hebben. Maar in één ding hebben zij gelijk gekregen: hun inschatting van hun onaantastbare positie. Want in het hele publieke debat heeft nog niemand met de vinger gewezen naar hen.