Dodenherdenking op 4 mei zal in Nederland niet meer hetzelfde zijn. Elk jaar zijn er meer verstoringen van de stilte. Maar de reden die twee jongens van een jaar of tien, van Marokkaanse afkomst, gaven voor het schreeuwen van leuzen tijdens de twee minuten stilte, is bijzonder. Wij leven toch in een vrij land, zo zeiden zij tegen de politie. Wij mogen toch doen wat wij willen?
Deze paar woorden zijn een prachtige illustratie van het Nederlandse geworstel met het begrip vrijheid. De twee jongens geven niet alleen blijk van hun worteling in een vreemde cultuur (door de inhoud van hun leuzen) maar ook van hun perfecte aanpassing aan het westerse gedachtegoed (door de reden die zij als rechtvaardiging geven). Zeker dertig jaar loopt nu al de discussie over vrijheid en de grenzen daaraan, opgeroepen door de confrontatie met een vreemde cultuur binnen de eigen maatschappij. Een discussie van steeds meer belang naarmate de vertegenwoordigers van de vreemde cultuur zelfbewuster werden. En steeds lukte het de Nederlandse elite niet, een bevredigend antwoord te vinden – gehandicapt door een totaal gebrek aan filosofische traditie. Principiële vragen worden in Nederland nooit opgelost met argumenten; alleen met praktische maatregelen, met geven en nemen. De labbekakkerige inhoud van de nationale inburgeringscursussen, het geheel ontbreken van principiële vraagstukken in de meeste curricula, getuigt ook van dit onvermogen. Maar misschien komen we nu eindelijk aan een vraagstuk dat alleen met principiële argumenten opgelost kan worden.
Niet dat het per se in andere landen beter gaat. In Frankrijk, ook een vrij land, waar het nationale zelfbewustzijn strak staat van de filosofische begrippen, is inburgering moeizaam, om het mild te zeggen. Maar de Nederlandse tekortkoning ligt toch echt in het onvermogen om de specifieke eigenheid (van de westerse of nationale cultuur) te formuleren in relatie tot essentiële begrippen als vrijheid, recht en verantwoordelijkheid. Vooral de verantwoordelijkheid schiet er nogal eens bij in, in de nationale zelfreflectie.
Een vrij land?
We zullen daarom nog wel even moeten wachten voordat we de volgende dialoog kunnen horen tussen de bekeurende politieman en het tienjarige Marokkaantje.
‘Nou jongen, dan heb je toch niet getoond dat jij die vrijheid waard bent, met je gedrag.’
‘Wat bedoelt u nou eigenlijk, man, met je waard bent?’
‘Ik bedoel dat anderen ook vrij zijn om te doen wat ze willen, net als jij. En ze zouden jou daarmee veel kwaad kunnen doen. Heb je daar wel eens over nagedacht?’
‘Ze mogen mij niets doen, dat staat in de wet. Dat heb ik geleerd. En ík heb niets tegen de wet gedaan, toch?’
‘Neen, je hebt niets tegen de wet gedaan. Daar gaat het ook niet om.’
‘Nou dan.’
‘Maar die andere mensen kunnen ook dingen tegen jou doen die wél mogen van de wet maar die je toch niet wilt. Zoals het beledigen van de profeet. Dat wil jij toch ook niet?’
‘Neen, natuurlijk niet. Dat mogen ze niet.’
‘Maar de wet verbiedt het niet. En toch zijn ook die mensen vrij om te doen wat ze willen. Ook ik vind dat je de profeet niet mag beledigen. Hoe kunnen we dan toch tegen die mensen zeggen dat ze dat niet moeten doen? Er is eigenlijk maar één manier om hen tegen te houden: dat is door tegen hen te zeggen dat jullie dan ook door hun 4 mei bijeenkomst mogen schreeuwen. Misschien zeggen ze dan wel: goed, laten we het prettig houden met elkaar, wij zullen niet de profeet beledigen als zij ons met rust laten op 4 mei. Zou je dat een goed plan vinden?’
‘Ja, misschien wel.’
‘Maar dat werkt natuurlijk van twee kanten. Als jullie blijven schreeuwen op 4 mei zullen zij ook denken: nou, dan mogen wij óók precies doen wat wij willen. En dan zijn we niets opgeschoten…. Kijk jongen, dit heet nu verantwoordelijkheid. Je kunt alleen vrij zijn als je ook verantwoordelijk bent. Iederéén heeft namelijk hetzelfde recht. Om daar op een goede manier van gebruik te maken moet je verantwoordelijk zijn, dat wil zeggen sommige dingen niet doen, ook al ben je vrij om ze te doen. Namelijk omdat je samenleeft met andere mensen, omdat je hoopt dat die anderen ook verantwoordelijk zijn. Omdat je hoopt dat zij sommige dingen niet doen die voor jou beledigend zijn…. Begrijp je dat jij dan ook sommige dingen niet doet, ook al ben je vrij om ze te doen?’
‘…’
‘Dus ga jij volgend jaar weer schreeuwen op 4 mei?’
‘Dat weet ik nog niet, want ik ben vrij om te doen wat ik wil, en dus ook om verantwoordelijk te zijn of niet.’
Die laatste opmerking zou natuurlijk van echt begrip getuigen in een vrij land. Maar de reden waarom we deze dialoog niet snel zullen horen is omdat in de nationale begripsvorming de vrijheid bijna nooit wordt beperkt door verantwoordelijkheid, dat wil zeggen een innerlijke instelling, maar altijd door de externe effecten van onbeperkte uitoefening van vrijheid. Zoals de vraag of iemand zich ‘beledigd’ zal voelen door mijn woorden, en of deze daartoe het ‘recht’ heeft, of het in een vrij land juist moet ‘accepteren’ dat sommige mensen zo denken. Alles met een hoog ‘ik vind’ gehalte, en leidend tot niets. Verantwoordelijkheid wordt gezien als soft, of onpraktisch, of vaag. Of moralistisch, het ergst van alle. Je hoort er de opiniemakers nooit over. De term zit niet in het vocabulaire van politiemensen, of om het even van wie dan ook. Discussies met jonge Marokkanen zullen daarom nog wel even blijven voortduren.