De alom tegenwoordige Postcodeloterij heeft de Nederlandse taal verrijkt met een meervoud: goede doelen – een woord dat taalkundig niet klopt maar tegenwoordig een hele wereld van menslievende organisaties omvat, evenals de door hen nagestreefde doeleinden. Met die goede doelen heb ik een ongemakkelijke relatie – want zij vormen behalve een taalkundige ook een mentale ontsporing.
De Postcodeloterij heeft ze alle honderd zo mooi op een foto verenigd, allemaal met hun eigen logo, allemaal lachend in de camera. Gelukkige wereld, die van de goede doelen! Helaas, zo moeten wij vermoeden, is er maar één band tussen al die organisaties: het geld dat zij ontvangen van de Postcodeloterij.
Er zijn natuurlijk mensen die alle onrecht in de wereld zien als uitwassen van het Systeem en die alle goede doelen in één keer vervuld zien worden eenmaal dit Systeem omvergeworpen is. Tegenwoordig behoren die tot een minderheid. Wanneer wij afzien van zo’n idee van een abject en alomtegenwoordig systeem, valt niet in te zien wat het redden van gekooide nertsen, het slaan van waterputten in Kenia en timmerprojecten voor kansarme jongeren in Den Haag met elkaar gemeen hebben – anders dan de intentie om goed te doen. Wanneer je speelt in de Postcodeloterij weet je daarom niet wélk goede doel je dient, slechts dat je goede intentie op één of andere manier zal worden omgezet in klinkende munt. Anders gezegd: het goede doel als abstractie bestaat niet, het is onmogelijk daarvoor enthousiast te raken.
Het gevoel van ongemak wordt nog eens versterkt door de ambassadeurs die vele goede doelen (de Postcodeloterij zelf voorop) tegenwoordig hebben aangesteld. Hoewel er onder hen prachtmensen zijn die ons van hun integriteit weten te overtuigen, bijvoorbeeld doordat zij zich al voor hun doel inzetten vóórdat zij BN’er werden, knaagt bij veel fraai opgenomen getuigenissen op de televisie toch de vraag of een deel van hun motivatie niet tevens bestaat uit het inkomen dat zij met hun ambassadeurschap verdienen – uit de giften van de Postcodeloterij, uiteraard.
Tussen een goed doel en het slijk der aarde bestaat áltijd een ongemakkelijke relatie. Bij het goede doel waarvoor ik heb gewerkt, kwamen na bedelbrieven elke keer kwade reacties binnen – maar deze zendingen bleven doorgaan, eenvoudig omdat er telkens méér geld binnen kwam dan er verloren ging door opzeggingen. En de oprichter van de organisatie, een warme man met een charismatische persoonlijkheid en een lange staat van dienst, moest altijd met tact opzij worden getrokken als een door hem enthousiast gemaakt gulle gever het chequeboek trok – omdat er anders financiële ongelukken zouden kunnen gebeuren.
Maar dat ‘goede doelen’ zich omwille van de inkomsten zo – ik zoek naar een ander woord maar het schijnt er niet te zijn – prostitueren, dat geeft telkens weer een niet te ontlopen gevoel van vervreemding.