Als ik zie waarvoor we tegenwoordig allemaal tolerantie moeten opbrengen… andere godsdiensten, andere kleding, andere gewoontes – dan vraag ik me af waarom dat moet. Misschien omdat uit intolerantie volkerenmoord is voortgekomen? Leidt het één dan onvermijdelijk tot het ander? Maar er is naast tolerantie en intolerantie nog zoveel meer mogelijk ten opzichte van anderen, zoals aanvaarding, in al zijn gedaanten van onverschilligheid tot liefdevolle omarming.
Ja, waarom zouden we andere mensen niet gewoon als ‘anders’ kunnen aanvaarden? Waarom moeten we per se tolerant zijn? Met oproepen tot tolerantie komen we direct in moreel vaarwater terecht, want tolerantie is goed en intolerantie slecht. Waardoor een nieuwe intolerantie in het leven wordt geroepen, namelijk die tegenover de intolerantie. Waarom al die morele scherpslijperij?
De scherpe onderscheidingen
Het probleem is dat wij moderne mensen weer moeten ontleren, scherp te slijpen. Wij worden als het ware in een bad van morele categorieën, van goed en kwaad opgevoed en moeten, als wij ons daarvan willen ontdoen, daarvoor ons hele leven ons best doen. En dan te bedenken dat mensen eeuwen lang nooit in morele categorieën hebben gedacht en dus ook nooit tolerant of intolerant in onze moderne betekenis hebben kunnen zijn. Ja, eigenlijk komt dit morele denken pas na één voor twaalf aan de orde, als we de menselijke geschiedenis van 2 miljoen jaar terugbrengen tot 24 uur, namelijk sinds de Renaissance. Of misschien toch al sinds vijf voor twaalf, met de stichting van de monotheïstische godsdiensten, te beginnen met het Jodendom, en Christendom en Islam die daaruit zijn voortgekomen.
Omdat de moderne moraal ‘goed’ en ‘kwaad’ als innerlijke categorieën beschouwt (een kwestie van ‘intentie’) en niet slechts let op de effecten van het handelen, trekt zij scherpe scheidslijnen. Pas op basis daarvan zien wij volgens mij de in- en uitsluiting die de moderne geschiedenis kenmerkt. In de oude keizerrijken die vele volkeren omvatten, bekommerden mensen zich nauwelijks om het anders-zijn van grote groepen. Die andere volkeren waren er gewoon. Het multiculturele karakter van de samenleving was vanzelfsprekend, het onttrok zich aan elk oordeel, het was niet iets dat verkondigd of bestreden kon worden. Tolerantie aan de andere kant is een heel precies proces. Het begint met een moreel oordeel, het beoordelen van andere mensen als ‘eigen’ met de nevenbetekenis van ‘goed’, of als ‘anders’, ‘afwijkend’. Met daarop volgend een tweede oordeel, ‘maar anders-zijn is niet erg’, ‘dat tolereren wij’. De tolerante mens accepteert het samenleven met afwijkende anderen op basis van een scherp bewustzijn van hun anders-zijn.
In- en uitsluiting
Tolerantie draagt op die manier de kiemen van intolerantie in zich. Juist het scherpe onderscheid tussen onzen en anderen legt de basis voor insluiting en uitsluiting van groepen mensen, waarvan we in de Westerse moderne geschiedenis zoveel voorbeelden hebben gezien. Niet voor niets begint de geschiedenis van de tolerantie bij de vorming van natiestaten in de Renaissance. In tegenstelling tot de oude keizerrijken zochten de natiestaten een gemeenschappelijke bron, een identiteit – in geloof, taal of ras. Hier zien we de processen van in- en uitsluiting volop in werking. Aan hun vorming ligt dus de verscherpte waarneming van ‘de onzen’ en ‘de afwijkenden’ ten grondslag – die zich eerst uit als intolerantie: tegenover de Joden in het Spanje van de 15e eeuw, tegenover de protestanten in het Frankrijk van de 16e en 17e eeuw. Tolerantie komt meestal pas daarna. Maar – en dat is hier het punt – beide hebben dezelfde wortel: de scherpe verdeling van de wereld in twee groepen en de oordelen die op basis daarvan worden geveld.
Hoe kunnen wij ontleren, de mensheid te leggen langs morele maatstaven? Er bestaat geen ‘terug’ in de menselijke geest, en ook de oude keizerrijken komen nooit meer terug. De onbevangenheid waarmee mensen vroeger de vreemdeling tegemoet konden treden, bijvoorbeeld als brenger van tijdingen uit verre landstreken, zullen wij niet meer terugkrijgen. De kans op intolerantie zal altijd bij ons blijven; oproepen tot tolerantie zullen daar niets aan kunnen doen. En eerlijk gezegd, tolerantie heeft ook een kil aspect: de afwijkende ander ‘mag’ anders zijn – dat is vaak ook een formule om deze op afstand te houden. Sociologisch is tolerantie iets van de blanke gegoede middenklasse, die niet leeft tussen de afwijkende vreemdelingen en die zich deze afstandelijkheid kan veroorloven. In de praktijk is de berusting waarmee de meeste mensen in volkswijken de vreemdelingen aanvaarden, belangrijker dan de tolerantie van de hogere klassen.
Voorbij tolerantie
Om voorbij tolerantie te komen zullen wij de processen van in- en uitsluiting nog eens goed moeten bekijken. In wezen komen deze voort uit angstige twijfel aan de eigen identiteit. Om deze identiteit te vinden zoekt men de afwijkende ‘ander’ die in contrast de eigen identiteit bevestigt. Dit proces kan aangestoken worden door leiders of voortkomen uit innerlijke behoefte; als beide samengaan kunnen de gevolgen explosief zijn. Het is dus twijfel aan de eigen identiteit die de wortel is van de volkerenmoord, niet per se gebrek aan tolerantie.
Voorbij de twijfel aan de eigen identiteit ligt alleen een nieuw positief zelfbewustzijn. Daaraan werken, dat is belangrijker dan het preken van tolerantie. Misschien wordt de ander dan toch nog de brenger van tijdingen uit verre landstreken?