Men zegt dat regelmaat en spiegelbeeldigheid de schoonheid van het menselijk gezicht bepalen, en dat ook de Gulden Snede van belang is – maar hoe zit dat met mooie auto’s? Waarom zijn sommige auto’s mooi en andere afstotelijk? Waarom appelleert het éne merk aan ons schoonheidsgevoel en geeft het andere de indruk van pure functionaliteit?
Zulke vragen komen op nu er weer een auto op de weg is verschenen die de esthetische prikkel bevredigt, in mijn geval de Citroën C4. Wat is er aan de C4 dat mijn schoonheidsgevoel gaande maakt, enerzijds vergeleken met de C3 en de C5 die dat allerminst doen, en anderzijds met de Ford Focus, duidelijk uit dezelfde ontwerpschool, die het toch in esthetisch opzicht net op alle punten tegen de C4 aflegt?
Spiegelbeeldigheid genoeg bij de C4. Het grote verschil met de Focus zit juist in de pure ononderbroken ronding in het ontwerp, waar de Focus een te abrupte knik heeft bij de voorruit, en bovendien bij de koffer verticaal daalt. Het zijn details, toegegeven, maar de schoonheidservaring zit vaak in details. Nog sterker is het verschil tussen C4 en Focus in de coupé versie, bij Citroën een krachtig ontwerp met de karakteristieke schuine hoek aan de achterkant die aan de Ami doet denken, bij Ford een wel erg traditioneel model.
Dat rondingen niet allesbepalend zijn wordt overigens aangegeven door het ‘eitje’ van Renault, in de jaren ’90 een krachtig modesignaal dat het einde van rechte hoeken en functionele ontwerpen aankondigde – maar achteraf beschouwd niet meer dan een modieuze curiositeit en snel verdwenen uit het straatbeeld.
Een heel andere schoonheidservaring geven Amerikaanse auto’s uit de jaren ’50 en ’60 – schoonheid gemengd met fantasie, stroomlijn en pronkzucht. Het zijn de auto’s uit mijn jeugd op Curaçao – en ik weet nog met hoeveel spanning ik elk jaar uitkeek naar de nieuwe modellen van Chevrolet, Ford en Chrysler, en mij vergaapte aan de zich steeds vernieuwende beeldtaal. Het is gemakkelijk, dit proces conceptueel te vatten nu ik weet dat de ontwerpen elk jaar iets lager en langer werden, maar wat maakten de nieuwe modellen steeds weer een grote indruk – tot de stroomlijn het ging winnen van pronkzucht en fantasie. Met nog één opflikkering in de eerste Ford Mustang, een onstuimige auto die zijn naam met ere droeg.
In een wereld met een vaak overheersende aanwezigheid van design is het opmerkelijk dat de esthetische aanblik van de auto vrijwel niet wordt gehanteerd als verkoopargument. Design heeft een vooraanstaande plaats bij het ontwikkelen van nieuwe modellen – maar waarom overtuigt het design van auto’s zo weinig? En waarom zien we bij reclames wel suggesties van ongerepte landschappen waar de gemiddelde automobilist nooit zal komen, maar wordt bijna nooit de lof gezongen van het ontwerp?
Er zijn zo veel onopgeloste vragen als het om de schoonheid van auto’s gaat. Zoals: waarom is de Peugeot 307 SW een plompe middenklasser en is de 407 SW, minder dan 10% langer, een elegante verschijning? Heeft dat met de Gulden Snede te maken (hoewel het mij niet echt lukt de waarde 1,618 van de Gulden Snede terug te vinden in de maatvoering van de 407 SW)? Waarom was de Honda Civic van de derde en vierde generatie een mooie verschijning? Waarom heeft het zo lang geduurd voordat de marketeers van Honda dat als verkoopargument durfden te hanteren? En waarom heeft Honda dat niet kunnen vasthouden (de Civic heeft zich lang uiterlijk in niets meer onderscheiden van zijn concurrenten en pas de laatste generatie (2009) heeft weer elegance)? En, nog een vraag: waarom is de afwijkende beeldtaal van de Ford Ka nooit overgenomen, en zelfs door Ford in de nieuwe Ka grotendeels overboord gezet?
Laatst nog trof een Seat Leon mij vanwege een ‘lekker kontje’ – de analogie tussen auto en mens kan heel ver gaan. Maar het zou mij verbazen als over vijftig jaar ‘zuivere rondingen’ niet als veel mooier zouden worden ervaren dan een lekker kontje.
Soms zie je dat ontwerpers zich in bochten hebben gerwongen om met iets nieuws te komen, soms met goed resultaat, vaak gewrongen of gemaakt. Het ‘oogje’ van de koplampen was leuk in de (oude) Renault Twingo, maar wordt bizar in de Toyota Aygo, Citroën C1 of Peugeot 107. Dan nog liever de functionaliteit van de (oude) Fiat Panda en de Volvo 240, waar duidelijk wordt gemaakt dat de auto een aantal functies heeft, zoals koplampen, een motor en een passagiersgedeelte, en dat deze verbonden moeten zijn door staal om stevigheid te kunnen bieden.
Hoe belangrijk is design eigenlijk? Onbelangrijk, zou je zeggen: de Duitse autoindustrie, bijna de grootste ter wereld, heeft behalve de Volkswagen Kever en de daaraan verwante Porsche nooit een beeldmerk voortgebracht dat beklijft (ondanks de gelikte vormgeving van de laatste generaties Audi en BMW). En toch hebben hele generaties in Duitse wagens gereden. Of misschien is design toch belangrijk: de Volkswagen Lupo, een wagen die met mystiek omkleed is geweest omdat hij zo zuinig was, is jammerlijk geflopt – en dat heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de ontwerpers er na veel research in geslaagd waren, het meest betekenisloze design in jaren aan hun geesteskind mee te geven.
Maar de mooiste auto voor mij is een model dat in zijn geheel niet spiegelbeeldig is, een ontwerp waarbij de fraaie C4 verwekelijkt afsteekt. Ik doel op de oorspronkelijke Citroën DS, na vijftig jaar nog altijd een wonder van inventiviteit en kracht. De DS geeft aan dat schoonheid begrensd wordt door kracht, want het is niet in de eerste plaats de pure esthetiek die boeit in de DS, maar de krachtige lijn en, net als bij de Civic, de juiste maatvoering en proportie.
En geldt dat laatste niet ook voor het menselijk gezicht? Maakt kracht (wat dat dan ook in beeldtaal moge zijn) uiteindelijk niet méér indruk dan regelmaat en spiegelbeeldigheid? Wordt schoonheid inderdaad begrensd door kracht?
P.S. Of, bij nader inzien, toch de Aston Martin van James Bond? Al ben ik eigenlijk van mening dat sportauto’s niet mee mogen doen met onze denkbeeldige competitie!
(De auteur is zelf niet trouw aan een merk of een model. Een auto moet het doen.)