Het rapport Het betere werk van de (Nederlandse) Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is baanbrekend. Voor het eerst een veertig (!) jaar schenkt de Raad weer aandacht aan de kwaliteit van het werk. Een onderwerp dat door economische crises en een neoliberaal klimaat helemaal in de vergetelheid was gedrukt. Werk, werk, werk was jarenlang de mantra van het beleid. En nu, eindelijk weer aandacht voor alles wat werk niet alleen een opoffering maakt (noodzakelijk om geld te verdienen), maar ook een voertuig voor waardering en zelfbevestiging.
Arbeid brengt steeds meer stress met zich mee
De reden om de kwaliteit van het werk nu aan de orde te stellen is de groeiende kloof tussen toenemend opleidingsniveau van werknemers en afnemende autonomie in het werk. Werknemers zouden graag, vanuit hun overzicht, meer verantwoordelijkheid willen hebben, maar het gaat op dit moment juist de andere kant op: striktere organisatie, strakkere controle. Het tempo van het werk gaat steeds omhoog, waardoor de marges voor zelfstandige invulling van de taak verdwijnen. Door dat tempo zijn er ook steeds meer wrijvingen op de werkvloer – bijvoorbeeld tussen het distributiecentrum dat met strakke schema’s werkt, en de vrachtwagenchauffeur die is vast komt te staan in een file. Emotionele stress is gekomen bij de stress door het tempo. En werknemers moeten conflicten vaak zelf onderling oplossen; sociale vaardigheid is ook nog eens een gewenste kwaliteit van de werknemer geworden.
De toenemende kloof tussen wens en realiteit in het werk leidt tot psychische klachten. Veertig procent van de werknemers in Nederland ervaart een gebrek aan autonomie, één op de zes heeft burn-out klachten. Vooral dat laatste geeft te denken. Verder neemt het aantal conflicten tussen werk en privéleven toe. En dat terwijl steeds meer mensen een onzekere baan hebben: als zzp’er, op een tijdelijk arbeidscontract, of op oproepbasis met een onzeker inkomen. Opmerkelijk is dat ook in (semi-)overheidsfuncties de disbalans duidelijk zichtbaar wordt: bij politieagenten, leraren, verpleegkundigen. Steeds méér mensen kunnen niet meer voldoen aan de toenemende eisen van betaalde banen en haken af: arbeidsuitval. Hoog tijd om de kwaliteit van het werk aan de orde te stellen. Lang genegeerd, maar nu eindelijk weer op de agenda.
Kwaliteit van het werk in drie dimensies
De WRR formuleert drie ‘dimensies’ waarin die kwaliteit van het werk gestalte moet krijgen:
Grip op geld: voldoende financiële zekerheid
Grip op het werk: werk met voldoende vrijheid, waarin een beroep wordt gedaan op onze capaciteiten
Grip op het leven: goede balans werk/privéleven
Die laatste dimensie is typisch Nederlands. Want bij de OESO, die ‘job quality’ ook op de agenda heeft gezet, ontbreekt de balans tussen werk en privé. In Nederland wordt deze balans belangrijk gevonden, zoals blijkt uit de keuze voor deeltijdbanen van veel vrouwen. Het verzorgen van deze dimensies zou beter in het vizier moeten komen van de werkgevers. Zij zullen er de vruchten van plukken als werknemers zich meer bij hun werk betrokken voelen.
Op het bord van de overheid komt het probleem van de arbeidsuitval. Hier bepleit de WRR het instellen van ‘basisbanen’, betaald door de overheid. Deze geven baanzekerheid en de mogelijkheid om via dit werk waardering te krijgen en zelfrespect te ontwikkelen. Basisbanen zouden een permanent karakter moeten hebben. Ze moeten worden gevuld met werk dat nu blijft liggen. Veel daarvan is wijk-gebonden. Zoals zorg voor eenzame mensen.
Herwaardering van werk
De WRR formuleert nadrukkelijk geen nieuwe ‘filosofie van de arbeid’. Toch betekent deze studie een ommekeer in de visie op arbeid. Want de WRR waardeert het werk hoger dan in een ‘werk, werk, werk’-benadering. Die geeft een louter economische waardering van de arbeid, primair als middel om een inkomen te verdienen. De WRR vraagt nadrukkelijk aandacht voor de intrinsieke kwaliteiten van het werk: waardering en zelfbevestiging.
Maar de WRR lijkt zich niet bewust van het fundamentele karakter van deze ommekeer. Als werk een middel is om een inkomen te verdienen, is strikte controle nodig om te voorkomen dat mensen de kantjes ervan aflopen. Als werk waardering en zelfbevestiging geeft, werkt controle averechts: de werknemers voelen zich dan op de vingers gekeken. ‘Kwaliteit van het werk’ markeert de omslag van een negatieve benadering van arbeid (uitsluitend als middel) naar een positieve (mede als waardevol in zichzelf). Van ‘labor’ naar ‘work’ in termen van Hannah Arendt.
Basisbanen, geen basisinkomen
De WRR zoekt de oplossing voor arbeidsuitval in een nieuwe vorm van ‘werk voor iedereen’. ‘Werk is psychologisch en sociaal zo belangrijk dat mensen niet meer kunnen worden ‘afgescheept’ met een uitkering. Meer dan een uitkering geeft een salaris zelfrespect en het gevoel onderdeel uit te maken van de samenleving,’ aldus de WRR. Met de keuze voor de basisbaan blijft de WRR buiten de giftige discussie over het basisinkomen. Maar zij is opmerkelijk vaag als het gaat om concrete invulling van de basisbaan. De basisbaan mag geen regulier werk verdringen en moet vooral nuttig zijn op wijkniveau. En hij moet een permanent karakter hebben. In vergelijking met het basisinkomen vraagt de basisbaan om een sterke rol van de overheid. Want wie organiseert en verstrekt deze basisbanen? Is er toezicht? Mogen de mensen met deze baan de kantjes ervan aflopen? Wat als iemand een bijdrage wil leveren aan de samenleving door het schrijven van een roman? Zijn er sancties (moeilijk, bij een basisvoorziening)?
Dit is pas het begin van de discussie
Wat gechargeerd kunnen we zeggen dat er voor het probleem van arbeidsuitval een ‘rechtse’ en een ‘linkse’ oplossing bestaan: de basisbaan en het basisinkomen. Ironisch genoeg is er voor de rechtse oplossing (‘alleen inkomen als er arbeid tegenover staat’) een veel sterkere overheid nodig dan voor de linkse. De basisbaan veronderstelt een toedelende en controlerende overheid; het basisinkomen is veel liberaler (en harder), want dit laat de zinvolle invulling van het leven over aan de mensen. En er is nog een verschil: de hoogte van het inkomen. Het loon van de basisbaan zal ongeveer het wettelijk minimumloon moeten bedragen. Het basisinkomen ligt lager, want daarmee geeft de samenleving aan dat er nog een bijdrage gevraagd wordt van de mensen.
Bij beide ideeën moeten we er goed over nadenken, hoe om te gaan met gehandicapten en chronisch zieken, die geen, of slechts een beperkte, bijdrage kunnen leveren aan de samenleving. En de vraag dringt zich op: zijn er nog tussenvormen mogelijk tussen basisbaan en basisinkomen? Creativiteit is nodig! De WRR heeft een urgent en lang genegeerd probleem aan de orde gesteld. De concrete uitwerking vereist nog veel discussie.
Interessant? Lees dan ook:
Arbeid als vervulling