Tante L., tachtig jaar oud, doet haar beklag over haar vriend, net vijfentachtig geworden. Ze wil hem niet meer zien. Toen ze onlangs verhuisde besteedde hij zó veel tijd aan haar dat zijn vrouw jaloers werd. Hij was het liefst bij L. en zocht elke aanleiding om samen te zijn. Ja, ze hadden vroeger wat met elkaar gehad maar nu niet meer. Toch heeft zijn vrouw er een eind aan gemaakt. Daarna kwam hij nog steeds langs, stiekem. En dat zit mijn tante weer niet lekker. ‘Ik heb geen zin meer in dat achterbakse gedoe, op mijn leeftijd.’
Oom C., bijna negentig, heeft ook een vriendin. ‘Het klinkt vreemd, maar na een gelukkig huwelijk met mijn lieve vrouw ben ik nu weer heel blij met háár. Het is heel anders, maar het is ook goed. We zijn alleen twee zó verschillende personen. Dat botst wel eens en dan kunnen we elkaar de tent wel uit kijken. Weet je wat het is, het is heel moeilijk leven mét elkaar, maar zónder elkaar kunnen we ook niet meer!’
Het zou mijzelf kunnen overkomen, of één van mijn kinderen, misschien wel mijn kleinzoon van vijf over een paar jaar – want terwijl de ouderdom er niet meer mee ophoudt, begint de jeugd er steeds vroeger mee. Het zijn universele menselijke gevoelens waarover ze het hebben. Gevoelens waarvan ik altijd heb gedacht dat ze op hoge leeftijd zouden uitsterven. Niet dat ik er ooit uitgebreid bij heb stil gestaan – maar achterbaks gedoe, jaloezie en ambiguïteit in de liefde, dat was voor de jeugd. Op latere leeftijd bevroren de verhoudingen. En over stil leed werd niet gesproken.
Maar nu dus wel. Ouderen praten over hun gevoelens, ook met een broekie als ik. Er is dooi ingetreden. Of ze er gelukkiger door worden, op hoge leeftijd geplaagd te worden door de vraag of het ‘aan’ of ‘uit’ is, dat zullen ze zelf niet goed kunnen zeggen. Maar het is wel erg menselijk, en in combinatie met een aanstekelijke eerlijkheid ook héél ontwapenend.