Het ietsisme

Er is tegenwoordig weinig dat de hoon van de kerken zozeer kan gaande maken als het ‘ietsisme’, de geloofsbelijdenis van de moderne niet-kerkelijke gelovige dat er ‘iets’ is dat onze waarneembare werkelijkheid te boven gaat. En toch tonen ietsisten misschien meer ontzag voor de onuitsprekelijke, zowel heilige als overweldigende kant van de religieuze ervaring dan de kerken met hun welgeordende credo’s. De huiver waarmee men adequaat over het goddelijke spreekt, vindt zijn weerklank in hun distantie om hun ‘iets’ nader te omschrijven.

Het ietsisme is een bedreiging voor de georganiseerde geloofsgemeenschap, veel meer dan het rationalistische humanisme van vijftig jaar geleden dat was. Het is minder stellig en daardoor ongrijpbaarder, wijder verspreid, en vooral ook aanwezig binnen de kerken zelf. Het ietsisme buiten de georganiseerde kerk kan nog object worden van zending en missie, het ietsisme binnen de kerk is een teken van verlies van greep van de kerk op haar gelovigen en van voortgaande secularisatie door vermindering van leerstelligheid.

En toch is het ietsisme zelf ook weer een uiting van leerstelligheid, zij het in negatieve zin, doordat het de geloofsbelijdenis benadrukt ten koste van de geloofservaring. De ietsist geeft het cognitieve aspect van het geloof voorrang boven de beleving. Graag zou ik van mensen die zo hopeloos inadequaat het ‘iets’ onder woorden brengen, wat te weten komen over de beleving die hen daartoe brengt, omdat die mij veel rijker lijkt.

Persoonlijk zou ik nooit het ‘iets’ in mijn mond nemen. Mocht ik mijn na jaren van afwisselende worsteling en verwaarlozing verworven geloof onder woorden brengen, dan zou ik in de eerste plaats noemen dat ik een opdracht in mijn leven ervaar, een zuiver persoonlijke opdracht die ik, naar ik hoop, steeds adequater mag vervullen, juist in die afwisseling van worsteling en verwaarlozing. En waar die opdracht vandaan komt? Hij is zó belangrijk en hoort zodanig bij mij dat ik hem ervaar als zowel hemels als zelf gesteld. Tot zo ver de ervaring.

Alle verdere vragen zijn cognitief en leiden tot veronderstellingen over voorgaande levens, karma dat ik in het huidige leven meeneem, en personen en situaties die ik aantrek in het kader van deze opdracht. Kennisname van wat grote geesten hierover hebben gezegd kan mijn geloofsbelevenis verrijken, maar deze blijft mijn persoonlijke geloofsbelevenis. Ik nader ermee de mysteriegodsdiensten, waar binnen de geloofsgemeenschap vrijuit wordt gesproken in religieuze symbolen maar tegenover derden een rationalistisch afgeleide daarvan wordt gebezigd. En hoewel ik altijd mijn geloofsbelevenis zal benadrukken, kan ik toch in situaties terecht komen waarin om mijn geloofsinhoud wordt gevraagd; dan blijft de meest adequate uitdrukking het woord dat William Shakespeare Hamlet in de mond legt: “There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy” (Hamlet, Act 1, Scene 5).

Misschien is dat wel wat door anderen ‘ietsisme’ wordt genoemd. Maar de credo’s van de kerken zijn op hun beurt niet vrij van mysteriën. Het centrale leerstuk van het Christelijk geloof, de goddelijke genade, wordt door vele theologen zelfs uitdrukkelijk een mysterie genoemd – het gaat elk menselijk voorstellingsvermogen te boven. En daarmee naderen Christenen en ietsisten elkaar meer dan tijdens het debat wel voor mogelijk wordt gehouden.